Een parotidectomie is een chirurgische ingreep waarbij de oorspeekselklier, die voor en onder het oor is gelegen, verwijderd wordt. De oorspeekselklier maakt deel uit van een van groep vier grote speekselklieren, waarvan naast de twee oorspeekselklieren ook twee onderkaaksspeekselklieren deel uit maken.
Daarnaast worden nog talloze microscopisch kleine speekselkliertjes vlak onder het slijmvlies van de mond- en keelholte aangetroffen. Al deze speekselklieren tezamen zorgen voor de dagelijkse speekselproductie, die belangrijk is voor de eerste stappen in de spijsvertering en het vochtig houden van de slijmvliezen. Via een afvoergang die in het wangslijmvlies uitmondt, wordt het speeksel naar de mondholte afgevoerd. Het gemis van een (deel) van de oorspeekselklier heeft geen merkbare invloed op de productie van het speeksel. Dwars door de oorspeekselklier verloopt een belangrijke zenuw: de aangezichtszenuw (nervus facialis), die de mimiek (lachen, huilen, grimassen) van het aangezicht verzorgt. Deze zenuw verdeelt de speekselklier in een oppervlakkig en diep deel, respectievelijk oppervlakkige en diepe kwab genoemd.
Tumoren in de parotis zijn vrij zeldzaam, 80% is goedaardig terwijl 20% kwaadaardig is. Vanwege het risico voor de aangezichtszenuw vindt de behandeling plaats in gespecialiseerde hoofd-halschirurgische centra, zoals de universitaire ziekenhuizen, het Antoni van Leeuwenhoek (AVL) en enkele geaffilieerde perifere ziekenhuizen door gespecialiseerde hoofd-halschirurgen (vanuit hoofd-hals of kaakchirurgie). Ook kunnen uitzaaiingen in de parotis voorkomen van huidtumoren (zoals melanomen en plaveiselcelcarcinomen) elders.
Diagnose
De precieze aard van een gezwel in de oorspeekselklier is voor de operatie niet altijd exact vast te stellen. Het kan gaan om goedaardige tumoren die in de speekselklier ontstaan (ca. 80%), kwaadaardige tumoren van de speekselklier (ca. 20%) of uitzaaiingen van huidtumoren (melanoom of plaveiselcelcarcinoom) in het hoofd-halsgebied. Meestal wordt op grond van een cytologische punctie, waarbij enkele uit het gezwel opgezogen cellen microscopisch worden onderzocht, een voorzichtige uitspraak gedaan over de aard van de aandoening. Definitieve uitspraken zijn alleen mogelijk op basis van weefselonderzoek. Vanwege de onderliggende aangezichtszenuw zou het afnemen van een stukje weefsel onder plaatselijke of algehele verdoving een risico van beschadiging inhouden, reden waarom de zenuw eerst in zicht gebracht moet worden. Om die reden vindt eigenlijk bij elk gezwel van de oorspeekselklier een parotidectomie plaats.
Een MRI (of CT) is uitsluitend nodig bij tumoren in de diepe kwab of bij kwaadaardige tumoren. Een echo is uitsluitend nodig wanneer er gezocht wordt naar uitzaaiingen in de hals of om gericht te aspireren uit een tumor of cyste.
Typen operatieve ingrepen
Onderscheid wordt gemaakt tussen een partiële oppervlakkige parotidectomie en een (sub)totale parotidectomie. In het eerste geval wordt alleen een deel van het oppervlakkige deel aan de buitenzijde van de aangezichtszenuw verwijderd. In het laatste geval wordt al het speekselklierweefsel operatief weggenomen. Bij de subtotale wordt de aangezichtszenuw gespaard terwijl bij de totale (radicale) deze wordt gereseceerd. De uitgebreidheid van het gezwel is al bepalend voor het type operatie. Bij een chronische ontsteking kan een subtotale parotidectomie noodzakelijk is.
De ingreep
De benadering voor een oppervlakkige en totale parotidectomie is via een snede, die vlak voor het oor gelegen is en zich naar de hals uitstrekt, bij voorkeur in een huidplooi van de hals. Soms kan een incisie achter het oor worden doorgetrokken om het litteken te verbergen. Op deze wijze kan een ruim zicht op het operatiegebied verkregen worden, waardoor de aangezichtszenuw verantwoord kan worden opgezocht. De zenuw komt vanachter uit het bot van het middenoor in de oorspeekselklier aan en vertakt zich wisselend naar de verschillende spiergroepen van het aangezicht. In het geval van verdenking op een kwaadaardig gezwel wordt ook een lymfeklier aan de onderzijde van de speekselklier voor microscopisch onderzoek verwijderd. Wanneer blijkt dat hierin eveneens kwaadaardig weefsel wordt aangetroffen, vindt uitbreiding van de ingreep met verwijdering van de andere halsklieren plaats (zie nekdissectie). Vóór het sluiten van de huid over de operatiewond, wordt een wonddrain ingebracht voor de afvoer van het wondvocht, die in de hals wordt uitgeleid. Gemiddeld gesproken kan deze drain al na 2 tot 3 dagen verwijderd worden. Verwijdering van de hechtingen vindt ca. 8-10 dagen na de operatie plaats.
Gevolgen van de ingreep
Gevoelszenuw
Om een goed zicht op het gezwel te verwezenlijken is het niet altijd mogelijk om een gevoelszenuw in de hals te sparen. Dit veroorzaakt na de operatie een verdoofd gevoel van de oorschelp en het operatiegebied. Na verloop van enkele maanden wordt het verdoofde gebied kleiner en is zelfs nagenoeg geheel herstel mogelijk. Mocht het gevoel niet geheel normaal worden, dan wordt dat in het dagelijks leven nauwelijks als hinderlijk ervaren en worden er spontaan geen klachten over aangegeven.
Aangezichtszenuw
Zoals uit de bovenstaande beschrijving blijkt neemt de aangezichtszenuw (nervus facialis) een centrale plaats in bij de parotidectomie. De zenuw moet tijdens de ingreep zorgvuldig worden vrijgelegd. Elke aanraking van de zenuw met chirurgische instrumenten kan zwelling van de zenuw veroorzaken, waardoor de functie na de operatie verminderd kan zijn. Dit kan tot een verminderde spieractiviteit in de gelaatshelft aanleiding geven, waardoor bij een lachuitdrukking een (gedeeltelijk) scheef gezicht ontstaat. Voorafgaande aan de operatie valt niet vast te stellen bij wie een dergelijke tijdelijke uitval optreedt. Een niet of slecht functionerende zenuw die tijdens de operatieve ingreep volledig intact gebleven is, herstelt zich vrijwel restloos in de loop van enkele maanden.
In ervaren handen is het risico op een tijdelijke (gedeeltelijke) verlamming van de aangezichtszenus na de operatie minder dan 10%. Bij goedaardige tumoren is het risico op blijvende uitval uiterst gering (< 0.5%). Bij kwaadaardige tumoren en ontstekingen is het risico beduidend groter en afhankelijk van de tumoruitbreiding. In sommige gevallen kan er sprake zijn van aantasting van (enkele vertakkingen van) de aangezichtszenuw door een kwaadaardig gezwel, waardoor al vóór de operatie sprake is van een (gedeeltelijk) verlamde aangezichtshelft. In een dergelijk geval kunnen vertakking(en) of de hele zenuw zelf niet gespaard blijven. Omdat er een kans op herstel na operatie middels een zenuwtransplantaat bestaat wordt dit dan frequent verricht. Verwachtingen over een volledig herstel van de zenuwfunctie mogen echter niet te hoog gespannen zijn. In andere gevallen wordt door een plastisch chirurgische ingreep tijdens of na de operatie de gezichtshelft opgetrokken.
Syndroom van Frey
Door het verwijderen van de (een deel) van de oorspeekselklier worden met het blote oog niet zichtbare zenuwen, die voor de speekselproductie belangrijk zijn, doorsneden. Na de ingreep kunnen deze doorsneden zenuwtakjes vergroeien met zenuwuiteinden van de zweetkliertjes, waardoor een soort “kortsluiting” ontstaat. Dit kan bij het ruiken of zien van voedsel tijdens of voor een maaltijd leiden tot transpiratie en roodheid van de huid in het geopereerde gebied (syndroom van Frey). Dit komt voor bij ongeveer 10% van de patiënten. Meestal komt dit niet eerder voor dan enkele maanden na de ingreep. Wanneer dit tot problemen aanleiding geeft, is behandeling noodzakelijk met plaatselijke injecties van een medicament dat deze zenuwtjes blokkeert.
Na de operatie
Van pijnklachten is zelden sprake na de operatie. Zo die er zijn, kunnen deze met een eenvoudige pijnstiller bestreden worden. In het wondgebied treedt dikwijls enige zwelling op, die na verloop van enkele weken verdwenen is. Gemiddeld na 3 dagen wordt de wonddrain verwijderd, waarna u uit het ziekenhuis ontslagen kan worden. De hechtingen worden na 8-10 dagen poliklinisch of door de huisarts verwijderd. In geval van problemen kunt u met uw behandelend specialist contact opnemen.
Wanneer er sprake is van een kwaadaardige tumor bestaat frequent een indicatie voor nabestraling. De bestraling is dagelijks en duurt 6-7 weken. Bij goedaardige tumoren wordt uitsluitend bestraald wanneer de tumor niet volledig is verwijderd, hetgeen slechts zeer zelden voorkomt in ervaren handen.
Controle
Na ontslag wordt u in de eerste week na de operatie ter controle op de polikliniek van de hoofd-halsarts in het AVL terugverwacht. Het aantal verdere controleafspraken wordt dan ook met u besproken en is o.a. afhankelijk van de wondgenezing en de aard van de aandoening.
Complicaties
Complicaties komen zelden voor. Toch is het belangrijk hier wel iets over te zeggen.
Nabloeding
Wanneer de wonddrain fors gaat lopen, de wang dikker wordt en/of het kuiltje, dat voor of onder het oor ligt, opgevuld raakt, dan moet de hoofd-halschirurg worden gewaarschuwd. Het is dan meestal noodzakelijk opnieuw de wond onder narcose te openen en een bloedend bloedvaatje dicht te maken. Een nabloeding vindt meestal plaats in de eerste 6 uur na de operatie.
Ontsteking van de wond
Soms blijft het wondgebied (te) pijnlijk. Bij onderzoek is het dan ook rood en gezwollen. Neemt u dan contact op met het AVL. U krijgt hiervoor dan soms van de hoofd-halschirurg een antibioticumkuur.
Aangezichtsverlamming
Doordat tijdens de operatie de aangezichtszenuw wordt aangeraakt, ontstaat een tijdelijk verminderde functie van de zenuw. Het gevolg is een gehele of gedeeltelijke uitval van de mogelijkheid om de aangezichtsspieren van één helft van het gelaat te bewegen (aangezichtsverlamming). Gelukkig herstelt de zenuw zich na verloop van tijd meestal volledig. De duur van de uitval en het eventuele niet gehele herstel hangt voornamelijk af van de uitgebreidheid van de operatie. Het herstel kan nergens mee (bv. medicijnen) worden bespoedigd.
Een zenuw, die tijdens de operatieve ingreep volledig intact gebleven is, herstelt zonder behandeling in de loop van enkele weken tot maanden. De kans op een tijdelijke (gedeeltelijke) verlamming van de aangezichtszenuw is na de operatie minder dan 10%. Het risico van een blijvende uitval is bij een goedaardig gezwel kleiner dan 0,5%. Een zenuwgraft (na volledig doornemen) herstelt nooit volledig. Na een jaar is de maximale functie bereikt.
Ontstoken oog
Als door de aangezichtsverlamming het oog niet meer (geheel) sluit kan de oogbol uitdrogen en een oogontsteking optreden. Er ontstaat een pijnlijk, tranend, rood oog. Behandeling met een horlogeglasverband en/of oogdruppels is dan nodig. Zelden hoeft een oogarts worden ingeschakeld.